Hongaarse minister over EU-Israël-beleid: "Vanaf het begin verkeerd"
In dit artikel:
János Bóka, Hongaars minister van Europese Zaken en speciaal gevolmachtigde van premier Viktor Orbán voor de bestrijding van antisemitisme, zei in een gesprek met JNS (op 21 november) dat Europa fundamenteel verkeerd heeft geopereerd in zijn omgang met Israël en de Joden. Volgens hem heeft de EU sinds 7 oktober een omslag gemaakt: twaalf lidstaten hebben sindsdien een Palestijnse staat erkend en stemmen vaker tegen Israël bij de VN. Hongarije keert zich tegen die lijn en blijft consequent met Israël meestemmen, waardoor het land — samen met de VS en Argentinië — als bondgenoot van Israël fungeert.
Bóka stelt dat de EU door korte- termijnpolitiek zichzelf uit het vredesproces in het Midden-Oosten heeft gespeeld en daardoor geen invloed meer heeft op besluitvorming daar. Hij benadrukt dat de Hongaarse regering in 1988 alleen de Palestijnse Autoriteit erkende als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, maar dat dat volgens de huidige regering geen erkenning van een Palestijnse staat was. Hongarije ziet erkenning van een staat vóór het vervullen van juridische en feitelijke voorwaarden als het einde van het proces en een mogelijke bron van instabiliteit; prioriteit moet volgens Bóka liggen bij de uitvoering van het 20-puntenplan van voormalig president Trump voor een staakt-het-vuren.
Migratie en binnenlandse politiek legt Bóka als belangrijke verklarende factor voor de veranderde Europese houding. Hij sluit zich aan bij Orbáns analyse dat grootschalige islamitische immigratie in West-Europa heeft geleid tot een politieke verschuiving: in veel landen zijn politieke elites volgens hem gevoelig geworden voor stemmen en druk uit immigrantengemeenschappen, met als gevolg dat sommige regeringen een vocabulaire en politiek voeren die grenst aan of tegemoetkomt aan antisemitisme. Dat vormt volgens hem ook de reden van Hongarije’s strenge migratiebeleid en de weigering om het EU-asielpact uit te voeren.
Premier Orbán heeft tegelijkertijd een 'zero tolerance'-lijn tegen antisemitisme geproclameerd en beweert dat in Hongarije nooit Hamas-vlaggen gezwaaid zouden worden — een contrast met andere Europese steden, zo luidt zijn claim. Hongarije profileert zich als relatief veilig voor Joodse gemeenschappen en Israëlische instellingen; het gastland organiseert zelfs thuiswedstrijden van het Israëlische nationale voetbalteam, terwijl andere landen beperkingen opleggen.
De campagne van de regering tegen miljardair-filantroop George Soros — zelf een Joodse Hongaarse Holocaustoverlevende — blijft onderwerp van discussie. Bóka zei dat de Open Society-netwerken politieke doelstellingen nastreven en dat deelname aan politiek kritiek met zich meebrengt. Critici menen echter dat de beeldvorming rond Soros antisemitische stereotypen oproept.
Op internationaal niveau vertaalt Hongarije’s koers zich in nauwere banden met de VS onder Donald Trump; die relatie is echter gepolariseerd in Washington, waar Trump Orbán prijst en tegenstanders zoals Joe Biden hem bekritiseren. Bóka erkent dat vergelijkbare polarisatie ook in Israël en Hongarije zelf speelt, maar meent dat Hongarije beschikt over instituties om daarmee om te gaan.
Historisch herinnert Hongarije zich aan de verwoestende rol tijdens de Holocaust; vandaag heeft het land weer een van de grotere Joodse gemeenschappen in Europa en, aldus Bóka, ervaren veel Joden in Hongarije geen vergelijkbare existentiële dreiging als hun tegenhangers elders. Hij waarschuwt dat de meest ernstige hedendaagse aanvallen voortkomen uit een onverwachte coalitie van radicale islamitische bewegingen en radicaal links, die volgens hem erop uit is de traditionele Joods-christelijke maatschappelijke orde te vervangen — waarbij de Joodse gemeenschappen vaak de eerste slachtoffers zouden zijn.